In januari 1942 werden de eerste Joodse Amsterdammers naar de Drentse werkkampen gebracht. Tot dan toe waren er in de kampen Diever A en Diever B bij Oude Willem, vooral (niet-Joodse) werkloze mannen uit de Randstad ondergebracht, maar die waren aan het eind van 1941 allemaal vertrokken en veelal tewerkgesteld in Duitsland. De Duitse bezetters vonden de leegstaande rijkswerkkampen een geschikte locatie om Joodse mannen te isoleren van hun familie en hen te dwingen tot zware arbeid. Zo moesten de mannen woeste grond ontginnen, wegen aanleggen en de toegangswegen naar de werkkampen sneeuwvrij maken, soms bij temperaturen van -20°C.
De kampen in Diever boden plaats aan bijna 200 Joodse mannen. Om ruimte te maken voor een nieuwe lichting moesten steeds groepjes Joodse mannen, in het holst van de nacht, naar het grote doorvoerkamp in Westerbork lopen. Een uitputtende mars van ongeveer 25 á 30 kilometer, onder begeleiding van bewakers. Kampen Diever A en Diever B waren hiermee satelliet kampen geworden voor Westerbork. Hoe de situatie in de kampen verslechterde hebben we kunnen leren van de brieven die de mannen schreven naar hun thuisfront. Zoals de brieven van de 34-jarige Philip Wertheim uit Amsterdam aan zijn vrouw Ina, zijn broer Willem en schoonzus Ali en hun kinderen, die bewaard zijn gebleven. Uit de eerste brieven klinkt nog een zeker optimisme. Wertheim schrijft over de voortdurende honger en de kleine porties eten. Hij bedenkt een list en probeert met medewerking van zijn broer en huisarts een verklaring te krijgen dat zijn slechte gebit vreselijke maag- en hoofdpijn veroorzaakt en hoopt dat hij hierom terug naar huis zal mogen. Tevergeefs, in juli 1942 moet ook Philip de barre tocht per voet maken naar kamp Westerbork. Ondanks dat hij zijn vrouw Ina daar weer ontmoet, is die vreugde van korte duur. Eind oktober worden ze samen op transport gesteld naar Auschwitz om daar vergast te worden. Ina al op 29 oktober en Philip op 1 december 1942.
Op 29 september 1942 stuurde de kampleiding een brief naar onder meer de burgemeester van Diever (ome Kees in de volksmond). De brief meldde dat, ondanks het strikte verbod, de burgers van Diever herhaaldelijk hulp verleenden aan de Joodse kamparbeiders door extra levensmiddelen en genotsmiddelen te verstrekken. De burgemeester werd verzocht zijn burgers nogmaals te waarschuwen voor de ernstige gevolgen. Nog voordat de burgemeester hieraan gehoor kon geven, werd in de nacht van 2 op 3 oktober 1942, op de Joodse Grote Verzoendag, het volledige kamp ontruimd. Alle mannen uit de Drentse werkkampen begonnen die nacht aan hun voettocht naar Westerbork. Hun bezittingen werden vervoerd door een plaatselijke vrachtrijder, maar deze zouden ze nooit meer terugzien. Het was onderdeel van een grote razzia, waarbij tegelijkertijd de vrouwen en kinderen van de mannen uit hun huizen werden gehaald. Die nacht kwamen ruim tienduizend Joden aan in Westerbork. Slechts enkelen keerden na de oorlog terug.
Na de oorlog, in 1946, werden de barakken afgebroken en opnieuw opgebouwd in Montfort, Limburg, waar ze een nieuwe functie kregen. De fundamenten bleven achter. Bij de aanleg van een fietspad in 2000 werd een stukje beton gevonden, dat onderdeel bleek te zijn van die fundamenten. Op 2 oktober 2002 werd op die plek een gedenkteken onthuld ter herinnering aan alle Joden die voor korte of langere tijd in Diever A of Diever B verbleven. Het monument bestaat uit een glazen plaat met een gedicht van Jacqueline van der Waals (1868-1922), genaamd "Moed", afkomstig uit haar bundel "Laatste verzen" uit 1922. Het monument is een stille getuige van het onrecht en herinnert ons eraan om deze gruwelijkheden nooit te vergeten.
Monument Werkkampen Diever
Bosweg
8439 SN
Oude Willem
Contactgegevens
Openingstijden | |
---|---|
24 uur open |